Er is nauwelijks beweging in het hoge kwaliteitsniveau van de geleverde boerderijmelk. Opvallend is de daling van het melkureumgehalte.
Binnen de melkkwaliteit zijn celgetal, kiemgetal, boterzuur en de aanwezigheid van groeiremmende stoffen de belangrijkste parameters. De cijfers zijn gunstig en er zit weinig verschuiving in. Alleen het celgetal boet iets in.
Na jaren van daling van het celgetal werd het laagste niveau in 2018 bereikt op 173.000 cellen per milliliter melk. In de afgelopen drie jaar nam het celgetal echter steeds iets toe en komt over 2021 uit op 186.000. Dat is 4.000 meer dan in 2020. Slechts 0,52% van alle melkmonsters doorbrak de bovengrens van 400.000 geometrisch.
Het kiemgetal, als maat voor het aantal bacteriën in de melk, is al jaren stabiel. Over 2021 komt het uit op gemiddeld 13.500 kiemvormende eenheden per milliliter melk. Dat is maar 100 meer dan in 2020.
Een andere belangrijke parameter is de aanwezigheid van groeiremmende stoffen, ofwel residuen van antibiotica. Het aantal kortingsgevallen op basis van overschrijding van de daarvoor geldende grens over het eerste halfjaar is slechts 0,011 procent. Dat is exact gelijk aan de waarde van 2020. Vanaf 1 juli 2021 zijn andere kortingsgrenzen gaan gelden, waarmee de cijfers niet langer vergelijkbaar zijn met eerdere jaren.
Het percentage melkmonsters met boterzuursporen laat een diffuus beeld zien. De aanwezigheid van boterzuursporen wordt vastgesteld door de gasvorming te meten in twee buizen. Bij gasvorming in één buis wordt dat weergegeven met één + waarde. Gasvorming in beide buizen wordt weergegeven door twee keer een +. In 2016 lagen de percentages +/- en +/+ op respectievelijk 6,71% en 1,44%. Over 2020 liggen de percentages op respectievelijk 5,46% en 0,60%. In 2021 daalde het percentage met één + naar 5,19%, maar steeg het percentage +/+ naar 0,65%.
Hoewel het ureumgehalte geen parameter is die de kwaliteit van melk weerspiegelt, sturen veehouders er wel op in het kader van de stikstofexcretie. Dat dit de laatste jaren meer aandacht heeft gekregen is te zien aan de opmerkelijke daling die het ureumgehalte doormaakt. Over de laatste jaren, tussen 2014 en 2019, ligt deze waarde steeds stabiel rond 22,5 gram per 100 gram melk, met variaties tussen 22,2 en 23,1. Over 2020 is een duidelijke afname te zien van het ureumgehalte naar 21,6. In 2021 is dit verder gedaald tot 20,9. Dat is het laagste melkureumgehalte dat ooit gemeten is in een jaar. Het lijkt er op dat de aandacht voor stikstofuitstoot in combinatie met zeer hoge prijzen voor voereiwit gunstig uitwerkt op de stikstofbenutting.